| Persoon: |
| Geslacht | Vrouw |
| Familienaam |
Steenhuizen |
| Voornamen |
Hendrina Alida |
| Geboren |
zo 9 mrt 1823 te Alkmaar aangifte: aktenr 98; |
| Overleden |
|
| Adres |
Deventer
vanaf 1864: Ambonia, Molukken, NOI
|
|
|
advertentie:
1854 : Getrouwd: N. VAN DER BEEK met H. A. STEENHUIJZEN. Sambas, 30 December 1854 bron: Javasche courant van 27-1-1855
|
bericht:
1873 : In den jare 1800 twee en zeventig den acht en twintigsten December, ten verzoeke van Hendrica Alida Steenhuizen, zonder beroep. Weduwe van Nicolaas van der Beek, wonende te Deventer, ten deze woonplaats gekozen hebbende ten Kantore van den door haar gestelden Procureur J. G. Kuhn, op de Raamgracht, C, 557, te Amsterdam, en uit krachte van een Vonnis, den derden December 1800 twee en zeventig door de Eerste Kamer der Arrondissements-regtbank te Amsterdam tusschen haar als Eischeresse en na te noemen Bernardus Singerling Steenhuizen als Gedaagde gewezen; Heb ik Johannes Samuel Stadig, Deurwaarder bij de ArrondissementsRegtbank te Amsterdam, wonende aldaar in de Spiegelstraat bij de Kerkstraat, BB, 49, zijnde gepatenteerd, ten tweeden maal Gedagvaard: Bernardus Singerling Steenhuizen, laatst gedomicilieerd geweest te Amsterdam, doch wiens tegenwoordige woon-of verblijfplaats is onbekend, en dienvolgens mijn Exploit doende bij aanplakking aan de voorname Deur der Vergaderplaats van femelde Regtbank, mitsgaders aan het Huis der Gemeente te Amsterdam, terwijl ik almede een afschrift van heb overhandigd aan den Edel Achtbaren Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij voorzegde Regtbank, sprekende met Zijn Edel Achtbare in deszelfs Parquet, die het oorspronkelijk Exploit met gezien heeft geteekend, en zullende dit, Exploit worden geplaatst in de Nederlandsche Staats-courant , welk nieuwspapier door dezelve Regtbank bij haar gezegd verlof daartoe uitd> ukkelijk is aangewezen ; Om op Dingsdag den eersten April 1800 drie en zeventig, dos voormiddags ten elf ure, bij vooraf gestelden Procureur te verschijnen ter Teregtzitting van de Eerste Kamer der Arrondissements-regtbank te Amsterdam, op het Paleis van Justitie aldaar, ten einde: aaneezien der Eischeresse Broeder, de Gedaagde in dezo, in de maand Julij 1800 drie en vijftig te Amsterdam is aangemonsterd als Hofmeester op het Nederlandsch Fregatschip Aert van Nes, Kapitein F. M. Carsjens, welk schip den vierden Augustus daaraanvolgende uit Texel naar Liverpool is uitgezeild, om van daar de reis naar Sidney in Australië te vervolgen; aangezien gemeld schip den zeventienden November 1800 drie en vijftig te Sidney met de bemanning is gearriveerd, doch sedert en wel op de reize naar Java, in straat Torres, op den zestienden of zeventienden April 180’ vier en vijftig met de toen aanwezige bemanning is vergaan , zonder dat de Eischeresse met eenige zekerheid te weten heeft kunnen komen of haar Broeder, de Gedaagde in deze, bij dit sinister is omgekomen, dan wel of hij bereids vroeger van boord was gedeserieerd; aangezien echter, wat hiervan wezen moge, dit in ieder geval zeker is, dat sedert het arrivement van gemeld schip te Sidney, zijnde geweest den zeventienden November 1800 drie en vijftig, geene de minste berigten van den Gedaagde zijn ingekomen, terwijl alle nasporingen omtrent zijn verblijf zonder gevolg zijn gebleven; aangezien er alzoo alle waarschijnlijkheid bestaat dat de Gedaagde is overleden, zoodat de Eischeresse alsnu bevoegd is en ook belang heeft de verklaring van Vermoedelijk Overlijden des Gedaagden te provoceren, bron: Nederlandsche Staatscourant van 1-1-1873
|
|